NL: bedonderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bedonderd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bedonder jij bedondert hij bedondert wij bedonderen jullie bedonderen zij bedonderen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bedonderd jij hebt bedonderd hij heeft bedonderd wij hebben bedonderd jullie hebben bedonderd zij hebben bedonderd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bedonderde jij bedonderde hij bedonderde wij bedonderden jullie bedonderden zij bedonderden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bedonderd jij had bedonderd hij had bedonderd wij hadden bedonderd jullie hadden bedonderd zij hadden bedonderd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bedonderen jij zult bedonderen hij zal bedonderen wij zullen bedonderen jullie zullen bedonderen zij zullen bedonderen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bedonderd hebben jij zult bedonderd hebben hij zal bedonderd hebben wij zullen bedonderd hebben jullie zullen bedonderd hebben zij zullen bedonderd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bedonderen jij zou bedonderen hij zou bedonderen wij zouden bedonderen jullie zouden bedonderen zij zouden bedonderen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bedonderd hebben jij zou bedonderd hebben hij zou bedonderd hebben wij zouden bedonderd hebben jullie zouden bedonderd hebben zij zouden bedonderd hebben
|
Gebiedende wijs |
bedonder
|
Aanvoegende wijs |
bedondere |