NL: bedekken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
bedekt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bedek jij bedekt hij bedekt wij bedekken jullie bedekken zij bedekken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bedekt jij hebt bedekt hij heeft bedekt wij hebben bedekt jullie hebben bedekt zij hebben bedekt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bedekte jij bedekte hij bedekte wij bedekten jullie bedekten zij bedekten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bedekt jij had bedekt hij had bedekt wij hadden bedekt jullie hadden bedekt zij hadden bedekt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bedekken jij zult bedekken hij zal bedekken wij zullen bedekken jullie zullen bedekken zij zullen bedekken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bedekt hebben jij zult bedekt hebben hij zal bedekt hebben wij zullen bedekt hebben jullie zullen bedekt hebben zij zullen bedekt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bedekken jij zou bedekken hij zou bedekken wij zouden bedekken jullie zouden bedekken zij zouden bedekken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bedekt hebben jij zou bedekt hebben hij zou bedekt hebben wij zouden bedekt hebben jullie zouden bedekt hebben zij zouden bedekt hebben
|
Gebiedende wijs |
bedek
|
Aanvoegende wijs |
bedekke |