NL: beconcurreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
beconcurreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beconcurreer jij beconcurreert hij beconcurreert wij beconcurreren jullie beconcurreren zij beconcurreren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb beconcurreerd jij hebt beconcurreerd hij heeft beconcurreerd wij hebben beconcurreerd jullie hebben beconcurreerd zij hebben beconcurreerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beconcurreerde jij beconcurreerde hij beconcurreerde wij beconcurreerden jullie beconcurreerden zij beconcurreerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had beconcurreerd jij had beconcurreerd hij had beconcurreerd wij hadden beconcurreerd jullie hadden beconcurreerd zij hadden beconcurreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal beconcurreren jij zult beconcurreren hij zal beconcurreren wij zullen beconcurreren jullie zullen beconcurreren zij zullen beconcurreren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal beconcurreerd hebben jij zult beconcurreerd hebben hij zal beconcurreerd hebben wij zullen beconcurreerd hebben jullie zullen beconcurreerd hebben zij zullen beconcurreerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou beconcurreren jij zou beconcurreren hij zou beconcurreren wij zouden beconcurreren jullie zouden beconcurreren zij zouden beconcurreren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou beconcurreerd hebben jij zou beconcurreerd hebben hij zou beconcurreerd hebben wij zouden beconcurreerd hebben jullie zouden beconcurreerd hebben zij zouden beconcurreerd hebben
|
Gebiedende wijs |
beconcurreer
|
Aanvoegende wijs |
beconcurrere |