NL: bebossen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bebost
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bebos jij bebost hij bebost wij bebossen jullie bebossen zij bebossen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bebost jij hebt bebost hij heeft bebost wij hebben bebost jullie hebben bebost zij hebben bebost
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik beboste jij beboste hij beboste wij bebosten jullie bebosten zij bebosten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bebost jij had bebost hij had bebost wij hadden bebost jullie hadden bebost zij hadden bebost
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bebossen jij zult bebossen hij zal bebossen wij zullen bebossen jullie zullen bebossen zij zullen bebossen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bebost hebben jij zult bebost hebben hij zal bebost hebben wij zullen bebost hebben jullie zullen bebost hebben zij zullen bebost hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bebossen jij zou bebossen hij zou bebossen wij zouden bebossen jullie zouden bebossen zij zouden bebossen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bebost hebben jij zou bebost hebben hij zou bebost hebben wij zouden bebost hebben jullie zouden bebost hebben zij zouden bebost hebben
|
| Gebiedende wijs |
bebos
|
| Aanvoegende wijs |
| bebosse |