NL: basketballen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebasketbald
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik basketbal jij basketbalt hij basketbalt wij basketballen julie basketballen zij basketballen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebasketbald jij hebt gebasketbald hij heeft gebasketbald wij hebben gebasketbald julie hebben gebasketbald zij hebben gebasketbald
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik basketbalde jij basketbalde hij basketbalde wij basketbalden julie basketbalden zij basketbalden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebasketbald jij had gebasketbald hij had gebasketbald wij hadden gebasketbald julie hadden gebasketbald zij hadden gebasketbald
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal basketballen jij zult basketballen hij zal basketballen wij zulen basketballen julie zulen basketballen zij zulen basketballen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebasketbald hebben jij zult gebasketbald hebben hij zal gebasketbald hebben wij zulen gebasketbald hebben julie zulen gebasketbald hebben zij zulen gebasketbald hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou basketballen jij zou basketballen hij zou basketballen wij zouden basketballen julie zouden basketballen zij zouden basketballen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebasketbald hebben jij zou gebasketbald hebben hij zou gebasketbald hebben wij zouden gebasketbald hebben julie zouden gebasketbald hebben zij zouden gebasketbald hebben
|
| Gebiedende wijs |
basketbal
|
| Aanvoegende wijs |
| basketballe |