NL: barteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebarterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik barter jij bartert hij bartert wij barteren jullie barteren zij barteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebarterd jij hebt gebarterd hij heeft gebarterd wij hebben gebarterd jullie hebben gebarterd zij hebben gebarterd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik barterde jij barterde hij barterde wij barterden jullie barterden zij barterden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebarterdd jij had gebarterdd hij had gebarterdd wij hadden gebarterd jullie hadden gebarterd zij hadden gebarterd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal barteren jij zult barteren hij zal barteren wij zullen barteren jullie zullen barteren zij zullen barteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebarterd hebben jij zult gebarterd hebben hij zal gebarterd hebben wij zullen gebarterd hebben jullie zullen gebarterd hebben zij zullen gebarterd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou barteren jij zou barteren hij zou barteren wij zouden barteren jullie zouden barteren zij zouden barteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebarterd hebben jij zou gebarterd hebben hij zou gebarterd hebben wij zouden gebarterd hebben jullie zouden gebarterd hebben zij zouden gebarterd hebben
|
| Gebiedende wijs |
barter
|
| Aanvoegende wijs |
| bartere |