Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: bankieren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebankierd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik bankier
jij bankiert
hij bankiert
wij bankieren
jullie bankieren
zij bankieren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebankierd
jij hebt gebankierd
hij heeft gebankierd
wij hebben gebankierd
jullie hebben gebankierd
zij hebben gebankierd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bankierde
jij bankierde
hij bankierde
wij bankierden
jullie bankierden
zij bankierden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebankierd
jij had gebankierd
hij had gebankierd
wij hadden gebankierd
jullie hadden gebankierd
zij hadden gebankierd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bankieren
jij zult bankieren
hij zal bankieren
wij zullen bankieren
jullie zullen bankieren
zij zullen bankieren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebankierd hebben
jij zult gebankierd hebben
hij zal gebankierd hebben
wij zullen gebankierd hebben
jullie zullen gebankierd hebben
zij zullen gebankierd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bankieren
jij zou bankieren
hij zou bankieren
wij zouden bankieren
jullie zouden bankieren
zij zouden bankieren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebankierd hebben
jij zou gebankierd hebben
hij zou gebankierd hebben
wij zouden gebankierd hebben
jullie zouden gebankierd hebben
zij zouden gebankierd hebben

Gebiedende wijs
bankier

Aanvoegende wijs
bankiere

Voorbeelden

  1. Lonnegan is bankier.
    Lonnegars a banker.
  2. Een bankier, bijvoorbeeld.
    A banker, for example.
  3. Luister, Engelse bankier.
    Listen, English banker.
  4. Werkte vroeger als bankier.
    Previously worked as a city banker.
  5. Rechter, boekhouder, bankier, kinderarts.
    Judge, accountant, banker, pediatrician.
  6. Je bent een bankier.
    You 're an investment banker.
  7. Ik bankier bij Martins.
    I bank with Martins.
  8. Jij kreeg die bankier.
    You got the banker.
  9. Is dat de bankier?
    That 's the banker?
  10. Een bankier, hogerechtshof rechter.
    Banker, superior-court judge.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden