NL: bankieren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebankierd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bankier jij bankiert hij bankiert wij bankieren jullie bankieren zij bankieren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebankierd jij hebt gebankierd hij heeft gebankierd wij hebben gebankierd jullie hebben gebankierd zij hebben gebankierd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bankierde jij bankierde hij bankierde wij bankierden jullie bankierden zij bankierden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebankierd jij had gebankierd hij had gebankierd wij hadden gebankierd jullie hadden gebankierd zij hadden gebankierd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bankieren jij zult bankieren hij zal bankieren wij zullen bankieren jullie zullen bankieren zij zullen bankieren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebankierd hebben jij zult gebankierd hebben hij zal gebankierd hebben wij zullen gebankierd hebben jullie zullen gebankierd hebben zij zullen gebankierd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bankieren jij zou bankieren hij zou bankieren wij zouden bankieren jullie zouden bankieren zij zouden bankieren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebankierd hebben jij zou gebankierd hebben hij zou gebankierd hebben wij zouden gebankierd hebben jullie zouden gebankierd hebben zij zouden gebankierd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bankier
|
| Aanvoegende wijs |
| bankiere |