NL: balsemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gebalsemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik balsem jij balsemt hij balsemt wij balsemen jullie balsemen zij balsemen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gebalsemd jij hebt gebalsemd hij heeft gebalsemd wij hebben gebalsemd jullie hebben gebalsemd zij hebben gebalsemd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik balsemde jij balsemde hij balsemde wij balsemden jullie balsemden zij balsemden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gebalsemd jij had gebalsemd hij had gebalsemd wij hadden gebalsemd jullie hadden gebalsemd zij hadden gebalsemd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal balsemen jij zult balsemen hij zal balsemen wij zullen balsemen jullie zullen balsemen zij zullen balsemen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gebalsemd hebben jij zult gebalsemd hebben hij zal gebalsemd hebben wij zullen gebalsemd hebben jullie zullen gebalsemd hebben zij zullen gebalsemd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou balsemen jij zou balsemen hij zou balsemen wij zouden balsemen jullie zouden balsemen zij zouden balsemen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gebalsemd hebben jij zou gebalsemd hebben hij zou gebalsemd hebben wij zouden gebalsemd hebben jullie zouden gebalsemd hebben zij zouden gebalsemd hebben
|
| Gebiedende wijs |
balsem
|
| Aanvoegende wijs |
| balseme |