Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: badmintonnen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gebadmintond

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik badminton
jij badmintont
hij badmintont
wij badmintonnen
jullie badmintonnen
zij badmintonnen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gebadmintond
jij hebt gebadmintond
hij heeft gebadmintond
wij hebben gebadmintond
jullie hebben gebadmintond
zij hebben gebadmintond

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik badmintonde
jij badmintonde
hij badmintonde
wij badmintonden
jullie badmintonden
zij badmintonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gebadmintond
jij had gebadmintond
hij had gebadmintond
wij hadden gebadmintond
jullie hadden gebadmintond
zij hadden gebadmintond

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal badmintonnen
jij zult badmintonnen
hij zal badmintonnen
wij zullen badmintonnen
jullie zullen badmintonnen
zij zullen badmintonnen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gebadmintond hebben
jij zult gebadmintond hebben
hij zal gebadmintond hebben
wij zullen gebadmintond hebben
jullie zullen gebadmintond hebben
zij zullen gebadmintond hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou badmintonnen
jij zou badmintonnen
hij zou badmintonnen
wij zouden badmintonnen
jullie zouden badmintonnen
zij zouden badmintonnen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gebadmintond hebben
jij zou gebadmintond hebben
hij zou gebadmintond hebben
wij zouden gebadmintond hebben
jullie zouden gebadmintond hebben
zij zouden gebadmintond hebben

Gebiedende wijs
badminton

Aanvoegende wijs
badmintonne

Voorbeelden

  1. Wat is badminton?
    What 's badminton?
  2. Doe' m op badminton.
    Maybe you should try badminton.
  3. Tom speelde gisteren geen badminton.
    Tom didn't play badminton yesterday.
  4. Is hij een badminton man?
    Is he a racquetball guy?
  5. Kerels, kom op, het is badminton.
    Guys, come on, it 's badminton.
  6. Vandaag spelen we badminton met ze.
    Today 's the day we play badminton with them.
  7. Hij komt alleen buiten op woensdagavond om badminton te spelen.
    The only night he goes out all week is Wednesday and that 's to play badminton!
  8. Iemand heeft je hart eruit gescheurd en probeerde er badminton mee te spelen.
    Someone ripped your heart out and tried to play badminton with it.
  9. Alex, zullen we straks badmintonnen?
    Alex, do you wanna play racquetball later?
  10. We zijn begonnen met badmintonnen.
    We 've started playing badminton.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden