NL: auditen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geaudit
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik audit jij audit hij audit wij auditen jullie auditen zij auditen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geaudit jij hebt geaudit hij heeft geaudit wij hebben geaudit jullie hebben geaudit zij hebben geaudit
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik auditte jij auditte hij auditte wij auditten jullie auditten zij auditten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geaudit jij had geaudit hij had geaudit wij hadden geaudit jullie hadden geaudit zij hadden geaudit
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal auditen jij zult auditen hij zal auditen wij zullen auditen jullie zullen auditen zij zullen auditen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geaudit hebben jij zult geaudit hebben hij zal geaudit hebben wij zullen geaudit hebben jullie zullen geaudit hebben zij zullen geaudit hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou auditen jij zou auditen hij zou auditen wij zouden auditen jullie zouden auditen zij zouden auditen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geaudit hebben jij zou geaudit hebben hij zou geaudit hebben wij zouden geaudit hebben jullie zouden geaudit hebben zij zouden geaudit hebben
|
| Gebiedende wijs |
audit
|
| Aanvoegende wijs |
| audite |