NL: attacheren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geattacheerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik attacheer jij attacheert hij attacheert wij attacheren jullie attacheren zij attacheren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geattacheerd jij hebt geattacheerd hij heeft geattacheerd wij hebben geattacheerd jullie hebben geattacheerd zij hebben geattacheerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik attacheerde jij attacheerde hij attacheerde wij attacheerden jullie attacheerden zij attacheerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geattacheerd jij had geattacheerd hij had geattacheerd wij hadden geattacheerd jullie hadden geattacheerd zij hadden geattacheerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal attacheren jij zult attacheren hij zal attacheren wij zullen attacheren jullie zullen attacheren zij zullen attacheren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geattacheerd hebben jij zult geattacheerd hebben hij zal geattacheerd hebben wij zullen geattacheerd hebben jullie zullen geattacheerd hebben zij zullen geattacheerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou attacheren jij zou attacheren hij zou attacheren wij zouden attacheren jullie zouden attacheren zij zouden attacheren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geattacheerd hebben jij zou geattacheerd hebben hij zou geattacheerd hebben wij zouden geattacheerd hebben jullie zouden geattacheerd hebben zij zouden geattacheerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
attacheer
|
| Aanvoegende wijs |
| attachere |