NL: attachen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geattacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik attach
jij attacht
hij attacht
wij attachen
jullie attachen
zij attachen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geattacht
jij hebt geattacht
hij heeft geattacht
wij hebben geattacht
jullie hebben geattacht
zij hebben geattacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik attachte
jij attachte
hij attachte
wij attachten
jullie attachten
zij attachten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geattacht
jij had geattacht
hij had geattacht
wij hadden geattacht
jullie hadden geattacht
zij hadden geattacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal attachen
jij zult attachen
hij zal attachen
wij zullen attachen
jullie zullen attachen
zij zullen attachen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geattacht hebben
jij zult geattacht hebben
hij zal geattacht hebben
wij zullen geattacht hebben
jullie zullen geattacht hebben
zij zullen geattacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou attachen
jij zou attachen
hij zou attachen
wij zouden attachen
jullie zouden attachen
zij zouden attachen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geattacht hebben
jij zou geattacht hebben
hij zou geattacht hebben
wij zouden geattacht hebben
jullie zouden geattacht hebben
zij zouden geattacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
attach
|
| Aanvoegende wijs |
| attache |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden