NL: assorteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geassorteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik assorteer jij assorteert hij assorteert wij assorteren jullie assorteren zij assorteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geassorteerd jij hebt geassorteerd hij heeft geassorteerd wij hebben geassorteerd jullie hebben geassorteerd zij hebben geassorteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik assorteerde jij assorteerde hij assorteerde wij assorteerden jullie assorteerden zij assorteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geassorteerd jij had geassorteerd hij had geassorteerd wij hadden geassorteerd jullie hadden geassorteerd zij hadden geassorteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal assorteren jij zult assorteren hij zal assorteren wij zullen assorteren jullie zullen assorteren zij zullen assorteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geassorteerd hebben jij zult geassorteerd hebben hij zal geassorteerd hebben wij zullen geassorteerd hebben jullie zullen geassorteerd hebben zij zullen geassorteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou assorteren jij zou assorteren hij zou assorteren wij zouden assorteren jullie zouden assorteren zij zouden assorteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geassorteerd hebben jij zou geassorteerd hebben hij zou geassorteerd hebben wij zouden geassorteerd hebben jullie zouden geassorteerd hebben zij zouden geassorteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
assorteer
|
| Aanvoegende wijs |
| assortere |