NL: assimileren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geassimileerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik assimileer jij assimileert hij assimileert wij assimileren jullie assimileren zij assimileren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geassimileerd jij hebt geassimileerd hij heeft geassimileerd wij hebben geassimileerd jullie hebben geassimileerd zij hebben geassimileerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik assimileerde jij assimileerde hij assimileerde wij assimileerden jullie assimileerden zij assimileerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geassimileerd jij had geassimileerd hij had geassimileerd wij hadden geassimileerd jullie hadden geassimileerd zij hadden geassimileerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal assimileren jij zult assimileren hij zal assimileren wij zullen assimileren jullie zullen assimileren zij zullen assimileren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geassimileerd hebben jij zult geassimileerd hebben hij zal geassimileerd hebben wij zullen geassimileerd hebben jullie zullen geassimileerd hebben zij zullen geassimileerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou assimileren jij zou assimileren hij zou assimileren wij zouden assimileren jullie zouden assimileren zij zouden assimileren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geassimileerd hebben jij zou geassimileerd hebben hij zou geassimileerd hebben wij zouden geassimileerd hebben jullie zouden geassimileerd hebben zij zouden geassimileerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
assimileer
|
| Aanvoegende wijs |
| assimilere |