NL: arriveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gearriveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik arriveer jij arriveert hij arriveert wij arriveren jullie arriveren zij arriveren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gearriveerd jij hebt gearriveerd hij heeft gearriveerd wij hebben gearriveerd jullie hebben gearriveerd zij hebben gearriveerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik arriveerde jij arriveerde hij arriveerde wij arriveerden jullie arriveerden zij arriveerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gearriveerd jij had gearriveerd hij had gearriveerd wij hadden gearriveerd jullie hadden gearriveerd zij hadden gearriveerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal arriveren jij zult arriveren hij zal arriveren wij zullen arriveren jullie zullen arriveren zij zullen arriveren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gearriveerd hebben jij zult gearriveerd hebben hij zal gearriveerd hebben wij zullen gearriveerd hebben jullie zullen gearriveerd hebben zij zullen gearriveerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou arriveren jij zou arriveren hij zou arriveren wij zouden arriveren jullie zouden arriveren zij zouden arriveren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gearriveerd hebben jij zou gearriveerd hebben hij zou gearriveerd hebben wij zouden gearriveerd hebben jullie zouden gearriveerd hebben zij zouden gearriveerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
arriveer
|
| Aanvoegende wijs |
| arrivere |