NL: appreteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geappreteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik appreteer jij appreteert hij appreteert wij appreteren jullie appreteren zij appreteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geappreteerd jij hebt geappreteerd hij heeft geappreteerd wij hebben geappreteerd jullie hebben geappreteerd zij hebben geappreteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik appreteerde jij appreteerde hij appreteerde wij appreteerden jullie appreteerden zij appreteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geappreteerd jij had geappreteerd hij had geappreteerd wij hadden geappreteerd jullie hadden geappreteerd zij hadden geappreteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal appreteren jij zult appreteren hij zal appreteren wij zullen appreteren jullie zullen appreteren zij zullen appreteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geappreteerd hebben jij zult geappreteerd hebben hij zal geappreteerd hebben wij zullen geappreteerd hebben jullie zullen geappreteerd hebben zij zullen geappreteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou appreteren jij zou appreteren hij zou appreteren wij zouden appreteren jullie zouden appreteren zij zouden appreteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geappreteerd hebben jij zou geappreteerd hebben hij zou geappreteerd hebben wij zouden geappreteerd hebben jullie zouden geappreteerd hebben zij zouden geappreteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
appreteer
|
| Aanvoegende wijs |
| appretere |