Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: anticiperen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geanticipeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik anticipeer
jij anticipeert
hij anticipeert
wij anticiperen
jullie anticiperen
zij anticiperen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geanticipeerd
jij hebt geanticipeerd
hij heeft geanticipeerd
wij hebben geanticipeerd
jullie hebben geanticipeerd
zij hebben geanticipeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik anticipeerde
jij anticipeerde
hij anticipeerde
wij anticipeerden
jullie anticipeerden
zij anticipeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geanticipeerd
jij had geanticipeerd
hij had geanticipeerd
wij hadden geanticipeerd
jullie hadden geanticipeerd
zij hadden geanticipeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal anticiperen
jij zult anticiperen
hij zal anticiperen
wij zullen anticiperen
jullie zullen anticiperen
zij zullen anticiperen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geanticipeerd hebben
jij zult geanticipeerd hebben
hij zal geanticipeerd hebben
wij zullen geanticipeerd hebben
jullie zullen geanticipeerd hebben
zij zullen geanticipeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou anticiperen
jij zou anticiperen
hij zou anticiperen
wij zouden anticiperen
jullie zouden anticiperen
zij zouden anticiperen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geanticipeerd hebben
jij zou geanticipeerd hebben
hij zou geanticipeerd hebben
wij zouden geanticipeerd hebben
jullie zouden geanticipeerd hebben
zij zouden geanticipeerd hebben

Gebiedende wijs
anticipeer

Aanvoegende wijs
anticipere

Voorbeelden

  1. Anticipeer en handelen.
    Anticipate and act.
  2. Domineer van het moment, anticipeer.
    Dominate with momentum. Anticipate.
  3. Ik anticipeer elk denkbare grap en vind ze niet grappig.
    I 'm anticipating your joke and not finding it funny.
  4. Je veracht de zwaartekracht, anticipeer, voorspel de acties van je jagers.
    You defy gravity, anticipate, predict the movements of your predators.
  5. Blijf anticiperen.
    Anticipate the moves.
  6. Ik moet anticiperen.
    I gotta get out in front of this.
  7. We moeten haar bloeddruk anticiperen.
    Let 's get ready to get blood pressure.
  8. Te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen
    Anticipating new developments
  9. Ja, want ik was anticiperen, oké?
    Yeah, because I was anticipating, all right?
  10. We moeten anticiperen, onze netwerken inschakelen.
    What we need to do is activate our networks, anticipate.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden