Voorbeelden

1. Das muss ich anerkennen.
   Die vent heeft het.
2. Das muss man ihm anerkennen.
   Je moet hem haast gaan bewonderen.
3. Das solltest du anerkennen, oder?
   Dat moet iets betekenen, toch?
4. Die Geschichte wird das anerkennen.
   De geschiedenis zal dat erkennen.
5. Sie als ihren Führer anerkennen.
   U omarmd hebben als hun leider.
6. Das müssen sie nun anerkennen.
   Dat moeten ze erkennen.
7. wir konnen Ihre Reklamation nicht anerkennen
   wij kunnen uw reclame niet accepteren
8. Weil alle alten Religionen Dämonen anerkennen.
   Omdat alle oude religies demonen erkennen.
9. Das habt ihr nur nie anerkennen wollen.
   Dat zagen jullie nooit in.
10. Jarrett und Cross werden das anerkennen müssen.
    Jarrett en Cross hebben geen poot om op te staan.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden