NL: amuseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geamuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik amuseer jij amuseert hij amuseert wij amuseren jullie amuseren zij amuseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geamuseerd jij hebt geamuseerd hij heeft geamuseerd wij hebben geamuseerd jullie hebben geamuseerd zij hebben geamuseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik amuseerde jij amuseerde hij amuseerde wij amuseerden jullie amuseerden zij amuseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geamuseerd jij had geamuseerd hij had geamuseerd wij hadden geamuseerd jullie hadden geamuseerd zij hadden geamuseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal amuseren jij zult amuseren hij zal amuseren wij zullen amuseren jullie zullen amuseren zij zullen amuseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geamuseerd hebben jij zult geamuseerd hebben hij zal geamuseerd hebben wij zullen geamuseerd hebben jullie zullen geamuseerd hebben zij zullen geamuseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou amuseren jij zou amuseren hij zou amuseren wij zouden amuseren jullie zouden amuseren zij zouden amuseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geamuseerd hebben jij zou geamuseerd hebben hij zou geamuseerd hebben wij zouden geamuseerd hebben jullie zouden geamuseerd hebben zij zouden geamuseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
amuseer
|
| Aanvoegende wijs |
| amusere |