NL: amplificeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geamplificeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik amplificeer jij amplificeert hij amplificeert wij amplificeren jullie amplificeren zij amplificeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geamplificeerd jij hebt geamplificeerd hij heeft geamplificeerd wij hebben geamplificeerd jullie hebben geamplificeerd zij hebben geamplificeerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik amplificeerde jij amplificeerde hij amplificeerde wij amplificeerden jullie amplificeerden zij amplificeerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geamplificeerd jij had geamplificeerd hij had geamplificeerd wij hadden geamplificeerd jullie hadden geamplificeerd zij hadden geamplificeerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal amplificeren jij zult amplificeren hij zal amplificeren wij zullen amplificeren jullie zullen amplificeren zij zullen amplificeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geamplificeerd hebben jij zult geamplificeerd hebben hij zal geamplificeerd hebben wij zullen geamplificeerd hebben jullie zullen geamplificeerd hebben zij zullen geamplificeerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou amplificeren jij zou amplificeren hij zou amplificeren wij zouden amplificeren jullie zouden amplificeren zij zouden amplificeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geamplificeerd hebben jij zou geamplificeerd hebben hij zou geamplificeerd hebben wij zouden geamplificeerd hebben jullie zouden geamplificeerd hebben zij zouden geamplificeerd hebben
|
Gebiedende wijs |
amplificeer
|
Aanvoegende wijs |
amplificere |