NL: ambreren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geambreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ambreer jij ambreert hij ambreert wij ambreren jullie ambreren zij ambreren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geambreerd jij hebt geambreerd hij heeft geambreerd wij hebben geambreerd jullie hebben geambreerd zij hebben geambreerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ambreerde jij ambreerde hij ambreerde wij ambreerden jullie ambreerden zij ambreerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geambreerd jij had geambreerd hij had geambreerd wij hadden geambreerd jullie hadden geambreerd zij hadden geambreerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ambreren jij zult ambreren hij zal ambreren wij zullen ambreren jullie zullen ambreren zij zullen ambreren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geambreerd hebben jij zult geambreerd hebben hij zal geambreerd hebben wij zullen geambreerd hebben jullie zullen geambreerd hebben zij zullen geambreerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ambreren jij zou ambreren hij zou ambreren wij zouden ambreren jullie zouden ambreren zij zouden ambreren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geambreerd hebben jij zou geambreerd hebben hij zou geambreerd hebben wij zouden geambreerd hebben jullie zouden geambreerd hebben zij zouden geambreerd hebben
|
Gebiedende wijs |
ambreer
|
Aanvoegende wijs |
ambrere |