NL: alluderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gealludeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik alludeer jij alludeert hij alludeert wij alluderen jullie alluderen zij alluderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gealludeerd jij hebt gealludeerd hij heeft gealludeerd wij hebben gealludeerd jullie hebben gealludeerd zij hebben gealludeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik alludeerde jij alludeerde hij alludeerde wij alludeerden jullie alludeerden zij alludeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gealludeerd jij had gealludeerd hij had gealludeerd wij hadden gealludeerd jullie hadden gealludeerd zij hadden gealludeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal alluderen jij zult alluderen hij zal alluderen wij zullen alluderen jullie zullen alluderen zij zullen alluderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gealludeerd hebben jij zult gealludeerd hebben hij zal gealludeerd hebben wij zullen gealludeerd hebben jullie zullen gealludeerd hebben zij zullen gealludeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou alluderen jij zou alluderen hij zou alluderen wij zouden alluderen jullie zouden alluderen zij zouden alluderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gealludeerd hebben jij zou gealludeerd hebben hij zou gealludeerd hebben wij zouden gealludeerd hebben jullie zouden gealludeerd hebben zij zouden gealludeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
alludeer
|
| Aanvoegende wijs |
| alludere |