NL: aligneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gealigneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik aligneer jij aligneert hij aligneert wij aligneren jullie aligneren zij aligneren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gealigneerd jij hebt gealigneerd hij heeft gealigneerd wij hebben gealigneerd jullie hebben gealigneerd zij hebben gealigneerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik aligneerde jij aligneerde hij aligneerde wij aligneerden jullie aligneerden zij aligneerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gealigneerd jij had gealigneerd hij had gealigneerd wij hadden gealigneerd jullie hadden gealigneerd zij hadden gealigneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aligneren jij zult aligneren hij zal aligneren wij zullen aligneren jullie zullen aligneren zij zullen aligneren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gealigneerd hebben jij zult gealigneerd hebben hij zal gealigneerd hebben wij zullen gealigneerd hebben jullie zullen gealigneerd hebben zij zullen gealigneerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aligneren jij zou aligneren hij zou aligneren wij zouden aligneren jullie zouden aligneren zij zouden aligneren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gealigneerd hebben jij zou gealigneerd hebben hij zou gealigneerd hebben wij zouden gealigneerd hebben jullie zouden gealigneerd hebben zij zouden gealigneerd hebben
|
Gebiedende wijs |
aligneer
|
Aanvoegende wijs |
alignere |