NL: alerten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gealert
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik alert jij alert hij alert wij alerten jullie alerten zij alerten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gealert jij hebt gealert hij heeft gealert wij hebben gealert jullie hebben gealert zij hebben gealert
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik alertte jij alertte hij alertte wij alertten jullie alertten zij alertten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gealert jij had gealert hij had gealert wij hadden gealert jullie hadden gealert zij hadden gealert
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal alerten jij zult alerten hij zal alerten wij zullen alerten jullie zullen alerten zij zullen alerten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gealert hebben jij zult gealert hebben hij zal gealert hebben wij zullen gealert hebben jullie zullen gealert hebben zij zullen gealert hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou alerten jij zou alerten hij zou alerten wij zouden alerten jullie zouden alerten zij zouden alerten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gealert hebben jij zou gealert hebben hij zou gealert hebben wij zouden gealert hebben jullie zouden gealert hebben zij zouden gealert hebben
|
Gebiedende wijs |
alert
|
Aanvoegende wijs |
alerte |