NL: alarmeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gealarmeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik alarmeer jij alarmeert hij alarmeert wij alarmeren jullie alarmeren zij alarmeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gealarmeerd jij hebt gealarmeerd hij heeft gealarmeerd wij hebben gealarmeerd jullie hebben gealarmeerd zij hebben gealarmeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik alarmeerde jij alarmeerde hij alarmeerde wij alarmeerden jullie alarmeerden zij alarmeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gealarmeerd jij had gealarmeerd hij had gealarmeerd wij hadden gealarmeerd jullie hadden gealarmeerd zij hadden gealarmeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal alarmeren jij zult alarmeren hij zal alarmeren wij zullen alarmeren jullie zullen alarmeren zij zullen alarmeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gealarmeerd hebben jij zult gealarmeerd hebben hij zal gealarmeerd hebben wij zullen gealarmeerd hebben jullie zullen gealarmeerd hebben zij zullen gealarmeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou alarmeren jij zou alarmeren hij zou alarmeren wij zouden alarmeren jullie zouden alarmeren zij zouden alarmeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gealarmeerd hebben jij zou gealarmeerd hebben hij zou gealarmeerd hebben wij zouden gealarmeerd hebben jullie zouden gealarmeerd hebben zij zouden gealarmeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
alarmeer
|
| Aanvoegende wijs |
| alarmere |