NL: airboarden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geairboard
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik airboard jij airboardt hij airboardt wij airboarden jullie airboarden zij airboarden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geairboard jij hebt geairboard hij heeft geairboard wij hebben geairboard jullie hebben geairboard zij hebben geairboard
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik airboardde jij airboardde hij airboardde wij airboardden jullie airboardden zij airboardden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geairboard jij had geairboard hij had geairboard wij hadden geairboard jullie hadden geairboard zij hadden geairboard
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal airboarden jij zult airboarden hij zal airboarden wij zullen airboarden jullie zullen airboarden zij zullen airboarden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geairboard hebben jij zult geairboard hebben hij zal geairboard hebben wij zullen geairboard hebben jullie zullen geairboard hebben zij zullen geairboard hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou airboarden jij zou airboarden hij zou airboarden wij zouden airboarden jullie zouden airboarden zij zouden airboarden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geairboard hebben jij zou geairboard hebben hij zou geairboard hebben wij zouden geairboard hebben jullie zouden geairboard hebben zij zouden geairboard hebben
|
| Gebiedende wijs |
airboard
|
| Aanvoegende wijs |
| airboarde |