NL: agaceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geagaceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik agaceer jij agaceert hij agaceert wij agaceren jullie agaceren zij agaceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geagaceerd jij hebt geagaceerd hij heeft geagaceerd wij hebben geagaceerd jullie hebben geagaceerd zij hebben geagaceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik agaceerde jij agaceerde hij agaceerde wij agaceerden jullie agaceerden zij agaceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geagaceerd jij had geagaceerd hij had geagaceerd wij hadden geagaceerd jullie hadden geagaceerd zij hadden geagaceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal agaceren jij zult agaceren hij zal agaceren wij zullen agaceren jullie zullen agaceren zij zullen agaceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geagaceerd hebben jij zult geagaceerd hebben hij zal geagaceerd hebben wij zullen geagaceerd hebben jullie zullen geagaceerd hebben zij zullen geagaceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou agaceren jij zou agaceren hij zou agaceren wij zouden agaceren jullie zouden agaceren zij zouden agaceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geagaceerd hebben jij zou geagaceerd hebben hij zou geagaceerd hebben wij zouden geagaceerd hebben jullie zouden geagaceerd hebben zij zouden geagaceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
agaceer
|
| Aanvoegende wijs |
| agacere |