Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afzeiken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgezeikt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zeik af
jij zeikt af
hij zeikt af
wij zeiken af
jullie zeiken af
zij zeiken af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afzeik
dat jij afzeikt
dat hij afzeikt
dat wij afzeiken
dat jullie afzeiken
dat zij afzeiken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgezeikt
jij hebt afgezeikt
hij heeft afgezeikt
wij hebben afgezeikt
jullie hebben afgezeikt
zij hebben afgezeikt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zeikte af/zeek af
jij zeikte af /zeek af
hij zeikte af/zeek af
wij zeikten af/zeken af
jullie zeikten af/zeken af
zij zeikten af/zeken af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afzeikte/afzeek
dat jij afzeikte/afzeek
dat hij afzeikte/afzeek
dat wij afzeikten/afzeken
dat jullie afzeikten/afzeken
dat zij afzeikten/afzeken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgezeikt
jij had afgezeikt
hij had afgezeikt
wij hadden afgezeikt
jullie hadden afgezeikt
zij hadden afgezeikt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afzeiken
jij zult afzeiken
hij zal afzeiken
wij zullen afzeiken
jullie zullen afzeiken
zij zullen afzeiken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgezeikt hebben
jij zult afgezeikt hebben
hij zal afgezeikt hebben
wij zullen afgezeikt hebben
jullie zullen afgezeikt hebben
zij zullen afgezeikt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afzeiken
jij zou afzeiken
hij zou afzeiken
wij zouden afzeiken
jullie zouden afzeiken
zij zouden afzeiken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgezeikt hebben
jij zou afgezeikt hebben
hij zou afgezeikt hebben
wij zouden afgezeikt hebben
jullie zouden afgezeikt hebben
zij zouden afgezeikt hebben

Gebiedende wijs
zeik af

Aanvoegende wijs
afzeike

Voorbeelden

  1. Hoe je moet afzeiken?
    To take the piss?
  2. Ze gaan me afzeiken.
    They 'll rip the piss out of me!
  3. Wil je me afzeiken?
    Wanna start me up?
  4. Zij liet Pope je afzeiken.
    She 'd sic pope on you.
  5. Hoe wil je dat gaan afzeiken?
    How would you like to crap on that?
  6. Je laat hem gewoon jou afzeiken?
    You 'd just let him grab your balls?
  7. Zijn we hier gekomen, zodat je ons kan afzeiken?
    Okay, did we come here so you could berate us?
  8. Ik smeer hem weer zodat jullie ons mannen weer lekker kunnen afzeiken.
    I need to get up out of here so y 'all can get back to dissin' us brothers.
  9. Hij zal hier snel weer staan en dan kan je hem afzeiken.
    He 'll be back soon enough and you can give him crap.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden