Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afwikkelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgewikkeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik wikkel af
jij wikkelt af
hij wikkelt af
wij wikkelen af
jullie wikkelen af
zij wikkelen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afwikkel
dat jij afwikkelt
dat hij afwikkelt
dat wij afwikkelen
dat jullie afwikkelen
dat zij afwikkelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgewikkeld
jij hebt afgewikkeld
hij heeft afgewikkeld
wij hebben afgewikkeld
jullie hebben afgewikkeld
zij hebben afgewikkeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik wikkelde af
jij wikkelde af
hij wikkelde af
wij wikkelden af
jullie wikkelden af
zij wikkelden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afwikkelde
dat jij afwikkelde
dat hij afwikkelde
dat wij afwikkelden
dat jullie afwikkelden
dat zij afwikkelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgewikkeld
jij had afgewikkeld
hij had afgewikkeld
wij hadden afgewikkeld
jullie hadden afgewikkeld
zij hadden afgewikkeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afwikkelen
jij zult afwikkelen
hij zal afwikkelen
wij zullen afwikkelen
jullie zullen afwikkelen
zij zullen afwikkelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgewikkeld hebben
jij zult afgewikkeld hebben
hij zal afgewikkeld hebben
wij zullen afgewikkeld hebben
jullie zullen afgewikkeld hebben
zij zullen afgewikkeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afwikkelen
jij zou afwikkelen
hij zou afwikkelen
wij zouden afwikkelen
jullie zouden afwikkelen
zij zouden afwikkelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgewikkeld hebben
jij zou afgewikkeld hebben
hij zou afgewikkeld hebben
wij zouden afgewikkeld hebben
jullie zouden afgewikkeld hebben
zij zouden afgewikkeld hebben

Gebiedende wijs
wikkel af

Aanvoegende wijs
afwikkele

Voorbeelden

  1. Een kleine formaliteit die we hier kunnen afwikkelen.
    A little formality that we can settle here.
  2. We zouden de plaats verkennen, het plannen en afwikkelen,
    We 'd have to recce the place, plan it and wrap it up,
  3. Laten we terug gaan naar de magische reis en dit afwikkelen.
    Let 's get back to the magic journey and wrap up.
  4. Ik wil getuigen tegen Channing, dit afwikkelen voor eens en altijd.
    I want to testify against Channing, get this done with once and for all.
  5. Nou, dan zal ik die knullen inrekenen, en de, uh, papieren afwikkelen.
    Well, I 'll take the fellas in then, finalise the, er, paperwork.
  6. Zijn jullie geïnteresseerd om hen te zien of moet ik het alleen afwikkelen?
    Are you bozos interested to see them or do I have to take care of it too?
  7. Nu Howard weg is, zeggen de advocaten mij... dat ik de nalatenschap moet afwikkelen.
    With Howard gone, the lawyers tell me I have to settle the estate.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden