Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afwijzen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgewezen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik wijs af
jij wijst af
hij wijst af
wij wijzen af
jullie wijzen af
zij wijzen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afwijs
dat jij afwijst
dat hij afwijst
dat wij afwijzen
dat jullie afwijzen
dat zij afwijzen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgewezen
jij hebt afgewezen
hij heeft afgewezen
wij hebben afgewezen
jullie hebben afgewezen
zij hebben afgewezen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik wees af
jij wees af
hij wees af
wij wezen af
jullie wezen af
zij wezen af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afwees
dat jij afwees
dat hij afwees
dat wij afwezen
dat jullie afwezen
dat zij afwezen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgewezen
jij had afgewezen
hij had afgewezen
wij hadden afgewezen
jullie hadden afgewezen
zij hadden afgewezen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afwijzen
jij zult afwijzen
hij zal afwijzen
wij zullen afwijzen
jullie zullen afwijzen
zij zullen afwijzen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgewezen hebben
jij zult afgewezen hebben
hij zal afgewezen hebben
wij zullen afgewezen hebben
jullie zullen afgewezen hebben
zij zullen afgewezen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afwijzen
jij zou afwijzen
hij zou afwijzen
wij zouden afwijzen
jullie zouden afwijzen
zij zouden afwijzen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgewezen hebben
jij zou afgewezen hebben
hij zou afgewezen hebben
wij zouden afgewezen hebben
jullie zouden afgewezen hebben
zij zouden afgewezen hebben

Gebiedende wijs
wijs af

Aanvoegende wijs
afwijze

Voorbeelden

  1. Dan ik hem afwijzen.
    So I can tell him no.
  2. Ik laat het afwijzen.
    I 'll get it dismissed.
  3. Ik wilde het afwijzen.
    I was going to turn it down.
  4. Komt door het afwijzen.
    Come from rejection.
  5. Ik ga hem afwijzen.
    I got to tell him no.
  6. Ik moest hem afwijzen.
    I had to turn him down.
  7. Ik moet het afwijzen.
    I have to decline.
  8. Wie kan dit afwijzen?
    Who could say no to all of this?
  9. Ik kon haar niet afwijzen.
    I couldn 't turn her away.
  10. Ik kan geen beroemdheden afwijzen.
    Can 't turn down celebrities.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden