NL: afweren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeweerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik weer af jij weert af hij weert af wij weren af jullie weren af zij weren af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afweer dat jij afweert dat hij afweert dat wij afweren dat jullie afweren dat zij afweren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeweerd jij hebt afgeweerd hij heeft afgeweerd wij hebben afgeweerd jullie hebben afgeweerd zij hebben afgeweerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik weerde af jij weerde af hij weerde af wij weerden af jullie weerden af zij weerden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afweerde dat jij afweerde dat hij afweerde dat wij afweerden dat jullie afweerden dat zij afweerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeweerd jij had afgeweerd hij had afgeweerd wij hadden afgeweerd jullie hadden afgeweerd zij hadden afgeweerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afweren jij zult afweren hij zal afweren wij zullen afweren jullie zullen afweren zij zullen afweren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeweerd hebben jij zult afgeweerd hebben hij zal afgeweerd hebben wij zullen afgeweerd hebben jullie zullen afgeweerd hebben zij zullen afgeweerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afweren jij zou afweren hij zou afweren wij zouden afweren jullie zouden afweren zij zouden afweren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeweerd hebben jij zou afgeweerd hebben hij zou afgeweerd hebben wij zouden afgeweerd hebben jullie zouden afgeweerd hebben zij zouden afgeweerd hebben
|
Gebiedende wijs |
weer af
|
Aanvoegende wijs |
afwere |