Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afvallen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgevallen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik val af
jij valt af
hij valt af
wij vallen af
jullie vallen af
zij vallen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afval
dat jij afvalt
dat hij afvalt
dat wij afvallen
dat jullie afvallen
dat zij afvallen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgevallen
jij hebt afgevallen
hij heeft afgevallen
wij hebben afgevallen
jullie hebben afgevallen
zij hebben afgevallen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik viel af
jij viel af
hij viel af
wij vielen af
jullie vielen af
zij vielen af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afviel
dat jij afviel
dat hij afviel
dat wij afvielen
dat jullie afvielen
dat zij afvielen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgevallen
jij had afgevallen
hij had afgevallen
wij hadden afgevallen
jullie hadden afgevallen
zij hadden afgevallen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afvallen
jij zult afvallen
hij zal afvallen
wij zullen afvallen
jullie zullen afvallen
zij zullen afvallen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgevallen hebben
jij zult afgevallen hebben
hij zal afgevallen hebben
wij zullen afgevallen hebben
jullie zullen afgevallen hebben
zij zullen afgevallen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afvallen
jij zou afvallen
hij zou afvallen
wij zouden afvallen
jullie zouden afvallen
zij zouden afvallen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgevallen hebben
jij zou afgevallen hebben
hij zou afgevallen hebben
wij zouden afgevallen hebben
jullie zouden afgevallen hebben
zij zouden afgevallen hebben

Gebiedende wijs
val af

Aanvoegende wijs
afvalle

Voorbeelden

  1. afvallen
    reduce
  2. Jij blijft afvallen.
    You 've lost more weight.
  3. Jullie moeten afvallen.
    The two of you should lose weight.
  4. Hij moest afvallen.
    He had to lose weight.
  5. Ik wilde afvallen.
    I needed to lose weight.
  6. Ze praat over afvallen.
    She talks about dieting.
  7. Ik kan hem niet afvallen.
    I can 't abandon the President.
  8. Je moet echt afvallen, man.
    You gotta lose some weight, man.
  9. Wie zal het eerste afvallen?
    Who will be the first to fall?
  10. Hoeveel zou je willen afvallen?
    How much weight do you want to lose?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden