Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aftroggelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgetroggeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik troggel af
jij troggelt af
hij troggelt af
wij troggelen af
jullie troggelen af
zij troggelen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aftroggel
dat jij aftroggelt
dat hij aftroggelt
dat wij aftroggelen
dat jullie aftroggelen
dat zij aftroggelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgetroggeld
jij hebt afgetroggeld
hij heeft afgetroggeld
wij hebben afgetroggeld
jullie hebben afgetroggeld
zij hebben afgetroggeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik troggelde af
jij troggelde af
hij troggelde af
wij troggelden af
jullie troggelden af
zij troggelden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aftroggelde
dat jij aftroggelde
dat hij aftroggelde
dat wij aftroggelden
dat jullie aftroggelden
dat zij aftroggelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgetroggeld
jij had afgetroggeld
hij had afgetroggeld
wij hadden afgetroggeld
jullie hadden afgetroggeld
zij hadden afgetroggeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aftroggelen
jij zult aftroggelen
hij zal aftroggelen
wij zullen aftroggelen
jullie zullen aftroggelen
zij zullen aftroggelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgetroggeld hebben
jij zult afgetroggeld hebben
hij zal afgetroggeld hebben
wij zullen afgetroggeld hebben
jullie zullen afgetroggeld hebben
zij zullen afgetroggeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aftroggelen
jij zou aftroggelen
hij zou aftroggelen
wij zouden aftroggelen
jullie zouden aftroggelen
zij zouden aftroggelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgetroggeld hebben
jij zou afgetroggeld hebben
hij zou afgetroggeld hebben
wij zouden afgetroggeld hebben
jullie zouden afgetroggeld hebben
zij zouden afgetroggeld hebben

Gebiedende wijs
troggel af

Aanvoegende wijs
aftroggele

Voorbeelden

  1. Wat mensen hun chocolade aftroggelen.
    And rolling tweeners for their chocolate.
  2. Junkies aftroggelen voor wat kleingeld?
    Shaking down junkies for bit change?
  3. Je kan één van mij aftroggelen.
    You can bum one of mine.
  4. Je zult me nooit mijn werk kunnen aftroggelen.
    You 'll never trick me into giving out my research.
  5. Hij wilde ons geld aftroggelen of hij zou Lilliana aangeven.
    He tried to shake us down for money or he was going to close down Lilliana.
  6. Ik beloofde dat ik geen geld zou aftroggelen van Axe.
    I promised I wouldn 't take any money away from Axe.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden