Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aftekenen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgetekend

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik teken af
jij tekent af
hij tekent af
wij tekenen af
jullie tekenen af
zij tekenen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afteken
dat jij aftekent
dat hij aftekent
dat wij aftekenen
dat jullie aftekenen
dat zij aftekenen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgetekend
jij hebt afgetekend
hij heeft afgetekend
wij hebben afgetekend
jullie hebben afgetekend
zij hebben afgetekend

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik tekende af
jij tekende af
hij tekende af
wij tekenden af
jullie tekenden af
zij tekenden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aftekende
dat jij aftekende
dat hij aftekende
dat wij aftekenden
dat jullie aftekenden
dat zij aftekenden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgetekend
jij had afgetekend
hij had afgetekend
wij hadden afgetekend
jullie hadden afgetekend
zij hadden afgetekend

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aftekenen
jij zult aftekenen
hij zal aftekenen
wij zullen aftekenen
jullie zullen aftekenen
zij zullen aftekenen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgetekend hebben
jij zult afgetekend hebben
hij zal afgetekend hebben
wij zullen afgetekend hebben
jullie zullen afgetekend hebben
zij zullen afgetekend hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aftekenen
jij zou aftekenen
hij zou aftekenen
wij zouden aftekenen
jullie zouden aftekenen
zij zouden aftekenen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgetekend hebben
jij zou afgetekend hebben
hij zou afgetekend hebben
wij zouden afgetekend hebben
jullie zouden afgetekend hebben
zij zouden afgetekend hebben

Gebiedende wijs
teken af

Aanvoegende wijs
aftekene

Voorbeelden

  1. We spreken een teken af.
    We 'll have a signal.
  2. Ze stammen allemaal van hetzelfde teken af.
    All these are from the same diagram.
  3. aftekenen
    scribe (to)
  4. Moet iemand dat aftekenen?
    Do you need somebody to sign for that?
  5. Je moet nog aftekenen.
    I need a signature!
  6. Ik heb een papier dat je moet aftekenen.
    I have a sheet I 'm gonna need you to sign.
  7. Ik dacht dat ze moesten aftekenen voor wat je hen gaf.
    I thought they had to sign for what you gave them.
  8. Ik vroeg me af of u misschien mijn uren van gisteren kon aftekenen.
    I was wondering if you could maybe sign my hours sheet from yesterday.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden