NL: aftasten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgetast
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik tast af jij tast af hij tast af wij tasten af jullie tasten af zij tasten af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aftast dat jij aftast dat hij aftast dat wij aftasten dat jullie aftasten dat zij aftasten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgetast jij hebt afgetast hij heeft afgetast wij hebben afgetast jullie hebben afgetast zij hebben afgetast
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik tastte af jij tastte af hij tastte af wij tastten af jullie tastten af zij tastten af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik aftastte dat jij aftastte dat hij aftastte dat wij aftastten dat jullie aftastten dat zij aftastten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgetast jij had afgetast hij had afgetast wij hadden afgetast jullie hadden afgetast zij hadden afgetast
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal aftasten jij zult aftasten hij zal aftasten wij zullen aftasten jullie zullen aftasten zij zullen aftasten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgetast hebben jij zult afgetast hebben hij zal afgetast hebben wij zullen afgetast hebben jullie zullen afgetast hebben zij zullen afgetast hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou aftasten jij zou aftasten hij zou aftasten wij zouden aftasten jullie zouden aftasten zij zouden aftasten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgetast hebben jij zou afgetast hebben hij zou afgetast hebben wij zouden afgetast hebben jullie zouden afgetast hebben zij zouden afgetast hebben
|
| Gebiedende wijs |
tast af
|
| Aanvoegende wijs |
| aftaste |