Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: aftakelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgetakeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik takel af
jij takelt af
hij takelt af
wij takelen af
jullie takelen af
zij takelen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aftakel
dat jij aftakelt
dat hij aftakelt
dat wij aftakelen
dat jullie aftakelen
dat zij aftakelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgetakeld
jij hebt afgetakeld
hij heeft afgetakeld
wij hebben afgetakeld
jullie hebben afgetakeld
zij hebben afgetakeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik takelde af
jij takelde af
hij takelde af
wij takelden af
jullie takelden af
zij takelden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik aftakelde
dat jij aftakelde
dat hij aftakelde
dat wij aftakelden
dat jullie aftakelden
dat zij aftakelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgetakeld
jij had afgetakeld
hij had afgetakeld
wij hadden afgetakeld
jullie hadden afgetakeld
zij hadden afgetakeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal aftakelen
jij zult aftakelen
hij zal aftakelen
wij zullen aftakelen
jullie zullen aftakelen
zij zullen aftakelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgetakeld hebben
jij zult afgetakeld hebben
hij zal afgetakeld hebben
wij zullen afgetakeld hebben
jullie zullen afgetakeld hebben
zij zullen afgetakeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou aftakelen
jij zou aftakelen
hij zou aftakelen
wij zouden aftakelen
jullie zouden aftakelen
zij zouden aftakelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgetakeld hebben
jij zou afgetakeld hebben
hij zou afgetakeld hebben
wij zouden afgetakeld hebben
jullie zouden afgetakeld hebben
zij zouden afgetakeld hebben

Gebiedende wijs
takel af

Aanvoegende wijs
aftakele

Voorbeelden

  1. Het mag nooit aftakelen.
    We can 't ever let it go downhill.
  2. Ze had haar vader zien aftakelen van dezelfde ziekte.
    She had seen her father waste away from the same disease.
  3. Ik voel me alsof ik aan het aftakelen ben, Adam
    I feel like I 'm unraveling, Adam.
  4. O, ja. Nee, ik denk dat het huis aan het aftakelen is.
    Oh, yeah no, man, I think the house is just settling.
  5. Ik hou heel veel van je, maar je bent aan het aftakelen. Je bent ziek.
    I love you dearly, but you are demented, man you 're sick.
  6. Soms kijk ik in de spiegel en zie... dat ik steeds meer aan' t aftakelen ben.
    Sometimes I look in the mirror and I see everything disintegrating faster and faster.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden