NL: afstevenen
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgestevend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik steven af
jij stevent af
hij stevent af
wij stevenen af
jullie stevenen af
zij stevenen af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afsteven
dat jij afstevent
dat hij afstevent
dat wij afstevenen
dat jullie afstevenen
dat zij afstevenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgestevend
jij hebt afgestevend
hij heeft afgestevend
wij hebben afgestevend
jullie hebben afgestevend
zij hebben afgestevend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stevende af
jij stevende af
hij stevende af
wij stevenden af
jullie stevenden af
zij stevenden af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afstevende
dat jij afstevende
dat hij afstevende
dat wij afstevenden
dat jullie afstevenden
dat zij afstevenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgestevend
jij had afgestevend
hij had afgestevend
wij hadden afgestevend
jullie hadden afgestevend
zij hadden afgestevend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afstevenen
jij zult afstevenen
hij zal afstevenen
wij zullen afstevenen
jullie zullen afstevenen
zij zullen afstevenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgestevend hebben
jij zult afgestevend hebben
hij zal afgestevend hebben
wij zullen afgestevend hebben
jullie zullen afgestevend hebben
zij zullen afgestevend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afstevenen
jij zou afstevenen
hij zou afstevenen
wij zouden afstevenen
jullie zouden afstevenen
zij zouden afstevenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgestevend hebben
jij zou afgestevend hebben
hij zou afgestevend hebben
wij zouden afgestevend hebben
jullie zouden afgestevend hebben
zij zouden afgestevend hebben
|
| Gebiedende wijs |
steven af
|
| Aanvoegende wijs |
| afstevene |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden