Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afstemmen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgestemd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stem af
jij stemt af
hij stemt af
wij stemmen af
jullie stemmen af
zij stemmen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afstem
dat jij afstemt
dat hij afstemt
dat wij afstemmen
dat jullie afstemmen
dat zij afstemmen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgestemd
jij hebt afgestemd
hij heeft afgestemd
wij hebben afgestemd
jullie hebben afgestemd
zij hebben afgestemd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stemde af
jij stemde af
hij stemde af
wij stemden af
jullie stemden af
zij stemden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afstemde
dat jij afstemde
dat hij afstemde
dat wij afstemden
dat jullie afstemden
dat zij afstemden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgestemd
jij had afgestemd
hij had afgestemd
wij hadden afgestemd
jullie hadden afgestemd
zij hadden afgestemd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afstemmen
jij zult afstemmen
hij zal afstemmen
wij zullen afstemmen
jullie zullen afstemmen
zij zullen afstemmen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgestemd hebben
jij zult afgestemd hebben
hij zal afgestemd hebben
wij zullen afgestemd hebben
jullie zullen afgestemd hebben
zij zullen afgestemd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afstemmen
jij zou afstemmen
hij zou afstemmen
wij zouden afstemmen
jullie zouden afstemmen
zij zouden afstemmen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgestemd hebben
jij zou afgestemd hebben
hij zou afgestemd hebben
wij zouden afgestemd hebben
jullie zouden afgestemd hebben
zij zouden afgestemd hebben

Gebiedende wijs
stem af

Aanvoegende wijs
afstemme

Voorbeelden

  1. Speel de eerste stem af.
    Play the first vote.
  2. afstemmen met
    co-ordinating with
  3. Nog wat afstemmen.
    Make a few tweaks.
  4. Carter, afstemmen graag.
    Carter, dial it up!
  5. afstemmen/afstellen/instellen
    tweak (slang)
  6. Daarna kunnen we afstemmen.
    Then we can pool our resources.
  7. Wil je onze verhalen afstemmen?
    You want to get the story straight?
  8. De poort kon niet afstemmen.
    The gate wouldn 't dial out.
  9. We kunnen op niets afstemmen.
    It 's impossible to lock on to anything.
  10. Iemand moet' m dus afstemmen.
    So somebody 's gotta go and dial out.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden