Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afspringen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgesprongen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spring af
jij springt af
hij springt af
wij springen af
jullie springen af
zij springen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afspring
dat jij afspringt
dat hij afspringt
dat wij afspringen
dat jullie afspringen
dat zij afspringen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgesprongen
jij hebt afgesprongen
hij heeft afgesprongen
wij hebben afgesprongen
jullie hebben afgesprongen
zij hebben afgesprongen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sprong af
jij sprong af
hij sprong af
wij sprongen af
jullie sprongen af
zij sprongen af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afsprong
dat jij afsprong
dat hij afsprong
dat wij afsprongen
dat jullie afsprongen
dat zij afsprongen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgesprongen
jij had afgesprongen
hij had afgesprongen
wij hadden afgesprongen
jullie hadden afgesprongen
zij hadden afgesprongen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afspringen
jij zult afspringen
hij zal afspringen
wij zullen afspringen
jullie zullen afspringen
zij zullen afspringen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgesprongen hebben
jij zult afgesprongen hebben
hij zal afgesprongen hebben
wij zullen afgesprongen hebben
jullie zullen afgesprongen hebben
zij zullen afgesprongen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afspringen
jij zou afspringen
hij zou afspringen
wij zouden afspringen
jullie zouden afspringen
zij zouden afspringen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgesprongen hebben
jij zou afgesprongen hebben
hij zou afgesprongen hebben
wij zouden afgesprongen hebben
jullie zouden afgesprongen hebben
zij zouden afgesprongen hebben

Gebiedende wijs
spring af

Aanvoegende wijs
afspringe

Voorbeelden

  1. Ik twijfel tussen ergens afspringen en levend verbranden.
    I am hesitating between jumping from something or burning alive.
  2. Laat dit dan niet over de Calaveras afspringen.
    Then don 't make this about the Calaveras.
  3. Mijn moeder zit op het balkon en wil er van afspringen.
    My mom is sitting on the balcony and says she is going to jump.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden