Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afsluiten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgesloten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sluit af
jij sluit af
hij sluit af
wij sluiten af
jullie sluiten af
zij sluiten af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afsluit
dat jij afsluit
dat hij afsluit
dat wij afsluiten
dat jullie afsluiten
dat zij afsluiten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij heeft afgesloten
wij hebben afgesloten
jullie hebben afgesloten
zij hebben afgesloten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sloot af
jij sloot af
hij sloot af
wij sloten af
jullie sloten af
zij sloten af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afsloot
dat jij afsloot
dat hij afsloot
dat wij afsloten
dat jullie afsloten
dat zij afsloten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgesloten
jij had afgesloten
hij had afgesloten
wij hadden afgesloten
jullie hadden afgesloten
zij hadden afgesloten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afsluiten
jij zult afsluiten
hij zal afsluiten
wij zullen afsluiten
jullie zullen afsluiten
zij zullen afsluiten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgesloten hebben
jij zult afgesloten hebben
hij zal afgesloten hebben
wij zullen afgesloten hebben
jullie zullen afgesloten hebben
zij zullen afgesloten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afsluiten
jij zou afsluiten
hij zou afsluiten
wij zouden afsluiten
jullie zouden afsluiten
zij zouden afsluiten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgesloten hebben
jij zou afgesloten hebben
hij zou afgesloten hebben
wij zouden afgesloten hebben
jullie zouden afgesloten hebben
zij zouden afgesloten hebben

Gebiedende wijs
sluit af

Aanvoegende wijs
afsluite

Voorbeelden

  1. Sluit af, Donald.
    Lock up, will you?
  2. Derek, jij sluit af.
    Derek, you do the closing.
  3. Sluit af als je weggaat.
    Lock up on your way out.
  4. Sluit af voor me, graag.
    Lock up for me, please.
  5. Sluit af als u klaar bent.
    Lock up when you 're done.
  6. Ik sluit af binnen 5 minuten.
    I will close in five minutes.
  7. Sluit af en start de productie.
    Lock it and start outputting.
  8. Dag twee sluit af met een knal.
    Day two concludes with a bang.
  9. De brief sluit af met deze koele bedreiging:
    The letter concludes with this chilling threat:
  10. Sluit af en en zet de afzetting opnieuw op.
    Close it and set up the line again.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden