NL: afslachten
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgeslacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik slacht af
jij slacht af
hij slacht af
wij slachten af
jullie slachten af
zij slachten af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afslacht
dat jij afslacht
dat hij afslacht
dat wij afslachten
dat jullie afslachten
dat zij afslachten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeslacht
jij hebt afgeslacht
hij heeft afgeslacht
wij hebben afgeslacht
jullie hebben afgeslacht
zij hebben afgeslacht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik slachtte af
jij slachtte af
hij slachtte af
wij slachtten af
jullie slachtten af
zij slachtten af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afslachtte
dat jij afslachtte
dat hij afslachtte
dat wij afslachtten
dat jullie afslachtten
dat zij afslachtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeslacht
jij had afgeslacht
hij had afgeslacht
wij hadden afgeslacht
jullie hadden afgeslacht
zij hadden afgeslacht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afslachten
jij zult afslachten
hij zal afslachten
wij zullen afslachten
jullie zullen afslachten
zij zullen afslachten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeslacht hebben
jij zult afgeslacht hebben
hij zal afgeslacht hebben
wij zullen afgeslacht hebben
jullie zullen afgeslacht hebben
zij zullen afgeslacht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afslachten
jij zou afslachten
hij zou afslachten
wij zouden afslachten
jullie zouden afslachten
zij zouden afslachten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeslacht hebben
jij zou afgeslacht hebben
hij zou afgeslacht hebben
wij zouden afgeslacht hebben
jullie zouden afgeslacht hebben
zij zouden afgeslacht hebben
|
| Gebiedende wijs |
slacht af
|
| Aanvoegende wijs |
| afslachte |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden