1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. afschieten

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afschieten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeschoten

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schiet af
jij schiet af
hij schiet af
wij schieten af
jullie schieten af
zij schieten af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afschiet
dat jij afschiet
dat hij afschiet
dat wij afschieten
dat jullie afschieten
dat zij afschieten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeschoten
jij hebt afgeschoten
hij heeft afgeschoten
wij hebben afgeschoten
jullie hebben afgeschoten
zij hebben afgeschoten

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schoot af
jij schoot af
hij schoot af
wij schoten af
jullie schoten af
zij schoten af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afschoot
dat jij afschoot
dat hij afschoot
dat wij afschoten
dat jullie afschoten
dat zij afschoten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeschoten
jij had afgeschoten
hij had afgeschoten
wij hadden afgeschoten
jullie hadden afgeschoten
zij hadden afgeschoten

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afschieten
jij zult afschieten
hij zal afschieten
wij zullen afschieten
jullie zullen afschieten
zij zullen afschieten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeschoten hebben
jij zult afgeschoten hebben
hij zal afgeschoten hebben
wij zullen afgeschoten hebben
jullie zullen afgeschoten hebben
zij zullen afgeschoten hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afschieten
jij zou afschieten
hij zou afschieten
wij zouden afschieten
jullie zouden afschieten
zij zouden afschieten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeschoten hebben
jij zou afgeschoten hebben
hij zou afgeschoten hebben
wij zouden afgeschoten hebben
jullie zouden afgeschoten hebben
zij zouden afgeschoten hebben

Gebiedende wijs
schiet af

Aanvoegende wijs
afschiete

Voorbeelden

  1. Katapult afschieten.
    Fire the catapult.
  2. Pijlen naar mensen afschieten.
    Firing these arrows at people.
  3. Wil hij je afschieten?
    Does he want shot of you?
  4. Hij ging Bel afschieten.
    He was about to shoot Bel.
  5. afschieten in de vlucht
    flight (to)
  6. Ze gaan ons afschieten.
    They 're going to shoot us down.
  7. Afschieten moeten ze hem.
    He should be shot.
  8. Ik moet iets afschieten vanavond.
    I need to shoot something tonight.
  9. Je gaat mij niet afschieten.
    You ain 't gonna shoot me.
  10. Laten we ze allemaal afschieten.
    I say get rid of them all.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try