1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. afschermen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afschermen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeschermd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik scherm af
jij schermt af
hij schermt af
wij schermen af
jullie schermen af
zij schermen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afscherm
dat jij afschermt
dat hij afschermt
dat wij afschermen
dat jullie afschermen
dat zij afschermen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeschermd
jij hebt afgeschermd
hij heeft afgeschermd
wij hebben afgeschermd
jullie hebben afgeschermd
zij hebben afgeschermd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schermde af
jij schermde af
hij schermde af
wij schermden af
jullie schermden af
zij schermden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afschermde
dat jij afschermde
dat hij afschermde
dat wij afschermden
dat jullie afschermden
dat zij afschermden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeschermd
jij had afgeschermd
hij had afgeschermd
wij hadden afgeschermd
jullie hadden afgeschermd
zij hadden afgeschermd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afschermen
jij zult afschermen
hij zal afschermen
wij zullen afschermen
jullie zullen afschermen
zij zullen afschermen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeschermd hebben
jij zult afgeschermd hebben
hij zal afgeschermd hebben
wij zullen afgeschermd hebben
jullie zullen afgeschermd hebben
zij zullen afgeschermd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afschermen
jij zou afschermen
hij zou afschermen
wij zouden afschermen
jullie zouden afschermen
zij zouden afschermen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeschermd hebben
jij zou afgeschermd hebben
hij zou afgeschermd hebben
wij zouden afgeschermd hebben
jullie zouden afgeschermd hebben
zij zouden afgeschermd hebben

Gebiedende wijs
scherm af

Aanvoegende wijs
afscherme

Voorbeelden

  1. Ik zal die afschermen.
    I will cover those.
  2. De moeder-overste moest haar afschermen.
    The Mother Superior had to isolate her.
  3. Je kan je gedachten niet afschermen.
    You can 't control your thoughts.
  4. Kunnen we de plaats delict afschermen?
    Can we please secure this motherfucking crime scene?
  5. Het zou het elektronisch signaal volledig moeten afschermen.
    Should completely contain its electronic signature...
  6. Hij lijkt z' n gedachten te kunnen afschermen.
    It would appear he has the ability to shield his thoughts.
  7. Je moet je noten afschermen met je vuisten.
    What you gotta do is isolate your nuts with your fist.
  8. Ik wil dat artillerie eenheden alle mogelijke ontsnappingsroutes afschermen.
    I want artillery units to cover all possible getaway routes.
  9. Een waardige vrouw moet zichzelf afschermen van mannelijke blikken.
    A worthy woman must cover herself from the eyes of men.
  10. Jij moet je clipjes fiksen end je nek goed afschermen.
    You need to hook up them clippers and get the back of that neck.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try