1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. afschaffen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afschaffen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeschaft

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schaf af
jij schaft af
hij schaft af
wij schaffen af
jullie schaffen af
zij schaffen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afschaf
dat jij afschaft
dat hij afschaft
dat wij afschaffen
dat jullie afschaffen
dat zij afschaffen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeschaft
jij hebt afgeschaft
hij heeft afgeschaft
wij hebben afgeschaft
jullie hebben afgeschaft
zij hebben afgeschaft

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schafte af
jij schafte af
hij schafte af
wij schaften af
jullie schaften af
zij schaften af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afschafte
dat jij afschafte
dat hij afschafte
dat wij afschaften
dat jullie afschaften
dat zij afschaften

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeschaft
jij had afgeschaft
hij had afgeschaft
wij hadden afgeschaft
jullie hadden afgeschaft
zij hadden afgeschaft

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afschaffen
jij zult afschaffen
hij zal afschaffen
wij zullen afschaffen
jullie zullen afschaffen
zij zullen afschaffen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeschaft hebben
jij zult afgeschaft hebben
hij zal afgeschaft hebben
wij zullen afgeschaft hebben
jullie zullen afgeschaft hebben
zij zullen afgeschaft hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afschaffen
jij zou afschaffen
hij zou afschaffen
wij zouden afschaffen
jullie zouden afschaffen
zij zouden afschaffen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeschaft hebben
jij zou afgeschaft hebben
hij zou afgeschaft hebben
wij zouden afgeschaft hebben
jullie zouden afgeschaft hebben
zij zouden afgeschaft hebben

Gebiedende wijs
schaf af

Aanvoegende wijs
afschaffe

Voorbeelden

  1. De overheid afschaffen?
    Get rid of the government?
  2. afschaffen van verschillen.
    Abolish differences.
  3. Wil je de tijd afschaffen?
    You wanna get rid of time?
  4. We moeten die voetbalwedstrijden afschaffen.
    We must put a stop to these afternoon football games.
  5. Hij wil de zomervakantie afschaffen.
    He 's trying to get rid of summer vacation!
  6. Mijn land wil nucleaire wapens afschaffen.
    My country agrees to abandon the pursuit of nuclear weapons.
  7. Ik wil de regering niet afschaffen.
    I don 't want to abolish government,
  8. Brussel ontkent het afschaffen van de Britse Worst.
    Brussels denies wanting to abolish the British sausage.
  9. Zullen we de limiet afschaffen en de boel opengooien?
    How' bout we get rid of these bet limits and open this mother up?
  10. Hé Eef, die filmclub van ons... die wil ik afschaffen.
    Eva, that film club of ours... I want to end it.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try