NL: afronden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
afgerond
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rond af jij rondt af hij rondt af wij ronden af jullie ronden af zij ronden af
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afrond dat jij afrondt dat hij afrondt dat wij afronden dat jullie afronden dat zij afronden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgerond jij hebt afgerond hij heeft afgerond wij hebben afgerond jullie hebben afgerond zij hebben afgerond
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik rondde af jij rondde af hij rondde af wij rondden af jullie rondden af zij rondden af
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afrondde dat jij afrondde dat hij afrondde dat wij afrondden dat jullie afrondden dat zij afrondden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgerond jij had afgerond hij had afgerond wij hadden afgerond jullie hadden afgerond zij hadden afgerond
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afronden jij zult afronden hij zal afronden wij zullen afronden jullie zullen afronden zij zullen afronden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgerond hebben jij zult afgerond hebben hij zal afgerond hebben wij zullen afgerond hebben jullie zullen afgerond hebben zij zullen afgerond hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afronden jij zou afronden hij zou afronden wij zouden afronden jullie zouden afronden zij zouden afronden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgerond hebben jij zou afgerond hebben hij zou afgerond hebben wij zouden afgerond hebben jullie zouden afgerond hebben zij zouden afgerond hebben
|
| Gebiedende wijs |
rond af
|
| Aanvoegende wijs |
| afronde |