Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afremmen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeremd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik rem af
jij remt af
hij remt af
wij remmen af
jullie remmen af
zij remmen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afrem
dat jij afremt
dat hij afremt
dat wij afremmen
dat jullie afremmen
dat zij afremmen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeremd
jij hebt afgeremd
hij heeft afgeremd
wij hebben afgeremd
jullie hebben afgeremd
zij hebben afgeremd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik remde af
jij remde af
hij remde af
wij remden af
jullie remden af
zij remden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afremde
dat jij afremde
dat hij afremde
dat wij afremden
dat jullie afremden
dat zij afremden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeremd
jij had afgeremd
hij had afgeremd
wij hadden afgeremd
jullie hadden afgeremd
zij hadden afgeremd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afremmen
jij zult afremmen
hij zal afremmen
wij zullen afremmen
jullie zullen afremmen
zij zullen afremmen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeremd hebben
jij zult afgeremd hebben
hij zal afgeremd hebben
wij zullen afgeremd hebben
jullie zullen afgeremd hebben
zij zullen afgeremd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afremmen
jij zou afremmen
hij zou afremmen
wij zouden afremmen
jullie zouden afremmen
zij zouden afremmen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeremd hebben
jij zou afgeremd hebben
hij zou afgeremd hebben
wij zouden afgeremd hebben
jullie zouden afgeremd hebben
zij zouden afgeremd hebben

Gebiedende wijs
rem af

Aanvoegende wijs
afremme

Voorbeelden

  1. Rem af, rem af, okee?
    Slow down, slow down, all right?
  2. Ik moet afremmen.
    I gotta slow down.
  3. Je kunt afremmen.
    You could slow down.
  4. Hij gaat afremmen.
    He 's gonna slow down.
  5. Als mensen maar afremmen.
    As long as it makes people slow down...
  6. Ik kan het afremmen.
    I can slow it down.
  7. Ik moet wat afremmen.
    I 've gotta lose momentum.
  8. Ik zal je afremmen.
    I 'm just gonna slow you down.
  9. Ik wil je niet afremmen.
    I don 't wanna slow you down.
  10. Je moet hem niet afremmen.
    You shouldn 't stifle him.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden