Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afrekenen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgerekend

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik reken af
jij rekent af
hij rekent af
wij rekenen af
jullie rekenen af
zij rekenen af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afreken
dat jij afrekent
dat hij afrekent
dat wij afrekenen
dat jullie afrekenen
dat zij afrekenen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgerekend
jij hebt afgerekend
hij heeft afgerekend
wij hebben afgerekend
jullie hebben afgerekend
zij hebben afgerekend

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rekende af
jij rekende af
hij rekende af
wij rekenden af
jullie rekenden af
zij rekenden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afrekende
dat jij afrekende
dat hij afrekende
dat wij afrekenden
dat jullie afrekenden
dat zij afrekenden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgerekend
jij had afgerekend
hij had afgerekend
wij hadden afgerekend
jullie hadden afgerekend
zij hadden afgerekend

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afrekenen
jij zult afrekenen
hij zal afrekenen
wij zullen afrekenen
jullie zullen afrekenen
zij zullen afrekenen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgerekend hebben
jij zult afgerekend hebben
hij zal afgerekend hebben
wij zullen afgerekend hebben
jullie zullen afgerekend hebben
zij zullen afgerekend hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afrekenen
jij zou afrekenen
hij zou afrekenen
wij zouden afrekenen
jullie zouden afrekenen
zij zouden afrekenen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgerekend hebben
jij zou afgerekend hebben
hij zou afgerekend hebben
wij zouden afgerekend hebben
jullie zouden afgerekend hebben
zij zouden afgerekend hebben

Gebiedende wijs
reken af

Aanvoegende wijs
afrekene

Voorbeelden

  1. Reken af met hem.
    Take care of him.
  2. Reken af met de resterende klonen.
    Take care of what 's left of the clones.
  3. Ga, ik reken af met Desmond.
    Go. I 'll deal with Desmond.
  4. Ik reken af met de gijzelaars.
    I 'll dispose of the hostages.
  5. Zet het water op en ik reken af met Philip.
    Put the kettle on and I 'll deal with Philip.
  6. Reken af met je verleden of je komt klem te zitten.
    You deal with your past... or you get trapped by it.
  7. Benoem me Gouverneur van Syrië en ik reken af met die Pathische koning.
    Appoint me Governor of Syria and I 'll deal with that Parthian king.
  8. Reken af met wachtrijen aan het loket door uw treinticket zelf af te drukken!
    Print out your train tickets and say goodbye to long queues!
  9. Ik reken af met je vrouw, en als ik klaar ben... zorg ik misschien voor jou.
    I 'll deal with your wife, and when I 'm done maybe I 'll take care of you.
  10. Wil je afrekenen?
    Want me to close you out?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden