Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: afraden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
afgeraden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik raad af
jij raadt af
hij raadt af
wij raden af
jullie raden af
zij raden af

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afraad
dat jij afraadt
dat hij afraadt
dat wij afraden
dat jullie afraden
dat zij afraden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb afgeraden
jij hebt afgeraden
hij heeft afgeraden
wij hebben afgeraden
jullie hebben afgeraden
zij hebben afgeraden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik raadde af/ried af
jij raadde af/ried af
hij raadde af/ried af
wij raadden af/rieden af
jullie raadden af/rieden af
zij raadden af/rieden af

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik afraadde/afried
dat jij afraadde/afried
dat hij afraadde/afried
dat wij afraadden/afrieden
dat jullie afraadden/afrieden
dat zij afraadden/afrieden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had afgeraden
jij had afgeraden
hij had afgeraden
wij hadden afgeraden
jullie hadden afgeraden
zij hadden afgeraden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal afraden
jij zult afraden
hij zal afraden
wij zullen afraden
jullie zullen afraden
zij zullen afraden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal afgeraden hebben
jij zult afgeraden hebben
hij zal afgeraden hebben
wij zullen afgeraden hebben
jullie zullen afgeraden hebben
zij zullen afgeraden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou afraden
jij zou afraden
hij zou afraden
wij zouden afraden
jullie zouden afraden
zij zouden afraden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou afgeraden hebben
jij zou afgeraden hebben
hij zou afgeraden hebben
wij zouden afgeraden hebben
jullie zouden afgeraden hebben
zij zouden afgeraden hebben

Gebiedende wijs
raad af

Aanvoegende wijs
afrade

Voorbeelden

  1. dat zou ik afraden.
    I would advise against that.
  2. Maar ik zou het afraden.
    But I would adyise against it.
  3. Dat moet ik je afraden.
    Which I must advise against.
  4. Ik ging' t hem afraden.
    I went to talk him out of it.
  5. Ik moet u het echt afraden.
    I must advise you against this.
  6. Ik zou dat ten zeerste afraden.
    I 'd strongly advise against it.
  7. En dat zou ik je altijd afraden.
    And I would always advise against that.
  8. Nee, nee, dat zou ik ten zeerste afraden.
    No, no, I would strongly advise against that.
  9. Ik moet je afraden om naar het dorp te gaan.
    I should advise you against going to the village.
  10. Als je bankier en vriend, moet ik je dat afraden.
    As your banker and friend, I must advise against.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden