NL: afraden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeraden
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik raad af jij raadt af hij raadt af wij raden af jullie raden af zij raden af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afraad dat jij afraadt dat hij afraadt dat wij afraden dat jullie afraden dat zij afraden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeraden jij hebt afgeraden hij heeft afgeraden wij hebben afgeraden jullie hebben afgeraden zij hebben afgeraden
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik raadde af/ried af jij raadde af/ried af hij raadde af/ried af wij raadden af/rieden af jullie raadden af/rieden af zij raadden af/rieden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afraadde/afried dat jij afraadde/afried dat hij afraadde/afried dat wij afraadden/afrieden dat jullie afraadden/afrieden dat zij afraadden/afrieden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeraden jij had afgeraden hij had afgeraden wij hadden afgeraden jullie hadden afgeraden zij hadden afgeraden
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afraden jij zult afraden hij zal afraden wij zullen afraden jullie zullen afraden zij zullen afraden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeraden hebben jij zult afgeraden hebben hij zal afgeraden hebben wij zullen afgeraden hebben jullie zullen afgeraden hebben zij zullen afgeraden hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afraden jij zou afraden hij zou afraden wij zouden afraden jullie zouden afraden zij zouden afraden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeraden hebben jij zou afgeraden hebben hij zou afgeraden hebben wij zouden afgeraden hebben jullie zouden afgeraden hebben zij zouden afgeraden hebben
|
Gebiedende wijs |
raad af
|
Aanvoegende wijs |
afrade |