NL: afprijzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeprijsd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik prijs af jij prijst af hij prijst af wij prijzen af jullie prijzen af zij prijzen af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afprijs dat jij afprijst dat hij afprijst dat wij afprijzen dat jullie afprijzen dat zij afprijzen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeprijsd jij hebt afgeprijsd hij heeft afgeprijsd wij hebben afgeprijsd jullie hebben afgeprijsd zij hebben afgeprijsd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik prijsde af jij prijsde af hij prijsde af wij prijsden af jullie prijsden af zij prijsden af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afprijsde dat jij afprijsde dat hij afprijsde dat wij afprijsden dat jullie afprijsden dat zij afprijsden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeprijsd jij had afgeprijsd hij had afgeprijsd wij hadden afgeprijsd jullie hadden afgeprijsd zij hadden afgeprijsd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afprijzen jij zult afprijzen hij zal afprijzen wij zullen afprijzen jullie zullen afprijzen zij zullen afprijzen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeprijsd hebben jij zult afgeprijsd hebben hij zal afgeprijsd hebben wij zullen afgeprijsd hebben jullie zullen afgeprijsd hebben zij zullen afgeprijsd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afprijzen jij zou afprijzen hij zou afprijzen wij zouden afprijzen jullie zouden afprijzen zij zouden afprijzen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeprijsd hebben jij zou afgeprijsd hebben hij zou afgeprijsd hebben wij zouden afgeprijsd hebben jullie zouden afgeprijsd hebben zij zouden afgeprijsd hebben
|
Gebiedende wijs |
prijs af
|
Aanvoegende wijs |
afprijze |