NL: afpersen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
afgeperst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik pers af jij perst af hij perst af wij persen af jullie persen af zij persen af
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afpers dat jij afperst dat hij afperst dat wij afpersen dat jullie afpersen dat zij afpersen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb afgeperst jij hebt afgeperst hij heeft afgeperst wij hebben afgeperst jullie hebben afgeperst zij hebben afgeperst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik perste af jij perste af hij perste af wij persten af jullie persten af zij persten af
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik afperste dat jij afperste dat hij afperste dat wij afpersten dat jullie afpersten dat zij afpersten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had afgeperst jij had afgeperst hij had afgeperst wij hadden afgeperst jullie hadden afgeperst zij hadden afgeperst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal afpersen jij zult afpersen hij zal afpersen wij zullen afpersen jullie zullen afpersen zij zullen afpersen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal afgeperst hebben jij zult afgeperst hebben hij zal afgeperst hebben wij zullen afgeperst hebben jullie zullen afgeperst hebben zij zullen afgeperst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou afpersen jij zou afpersen hij zou afpersen wij zouden afpersen jullie zouden afpersen zij zouden afpersen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou afgeperst hebben jij zou afgeperst hebben hij zou afgeperst hebben wij zouden afgeperst hebben jullie zouden afgeperst hebben zij zouden afgeperst hebben
|
Gebiedende wijs |
pers af
|
Aanvoegende wijs |
afperse |